Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Wet ruimtelijke ordening

 

Artikel 3.18
1
Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag voor een aanlegvergunning binnen zes weken na de dag van ontvangst van de aanvraag.
2
In afwijking van het eerste lid houden burgemeester en wethouders de beslissing aan, indien er geen grond is de vergunning te weigeren en voor het gebied waarin het werk of de werkzaamheid zal worden uitgevoerd vóór de dag van ontvangst van de aanvraag:
a
een voorbereidingsbesluit in werking is getreden;
b
een bestemmingsplan in ontwerp ter inzage is gelegd;
c
een verklaring als bedoeld in artikel 4.1, vijfde lid, of artikel 4.3, vierde lid, is bekendgemaakt.
De beslissing omtrent de aanvraag voor een aanlegvergunning die met toepassing van artikel 3.7, derde lid, is voorgeschreven, wordt niet aangehouden.
3
De aanhouding duurt totdat:
a
het voorbereidingsbesluit overeenkomstig artikel 3.7, vijfde of zesde lid, is vervallen;
b
de termijn voor de vaststelling van het bestemmingsplan ingevolge artikel 3.8, eerste lid, onder e, is overschreden;
c
de termijn voor de bekendmaking van het bestemmingsplan na de vaststelling ingevolge artikel 3.8, derde, vierde of zesde lid, is overschreden;
d
het bestemmingsplan in werking is getreden;
e
de termijn genoemd in artikel 4.1, vijfde lid, of artikel 4.3, vierde lid, is overschreden;
f
de verordening, bedoeld in artikel 4.1, of de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 4.3, in werking is getreden.
4
In afwijking van het tweede lid kan de aanlegvergunning worden verleend indien:
a
het werk of de werkzaamheid niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan, of
b
het een werk of werkzaamheid betreft ten aanzien waarvan artikel 3.10, 3.22, 3.23, 3.27, 3.29, 3.40, 3.41 of 3.42 wordt toegepast.
5
In afwijking van het eerste lid houden burgemeester en wethouders de beslissing eveneens aan indien er geen grond is de vergunning te weigeren en de aanvraag een werk of werkzaamheid betreft in een gebied, behorend tot een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988, waarvoor nog geen ter bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan of beheersverordening geldt.
6
De aanhouding, bedoeld in het vijfde lid, duurt totdat een ter voldoening aan artikel 36 van de Monumentenwet 1988 vast te stellen bestemmingsplan of beheersverordening in werking is getreden.
7
Onverminderd het vierde lid, kunnen burgemeester en wethouders, in afwijking van het vijfde lid de aanlegvergunning verlenen indien het werk of de werkzaamheid niet strijdt met het in voorbereiding zijnde ter bescherming van het beschermde stads- of dorpsgezicht strekkende bestemmingsplan, een projectbesluit daaronder begrepen. Alvorens te besluiten horen burgemeester en wethouders de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten.


Jurisprudentie bij dit artikel

  • Hieronder wordt een selectie van de bijbehorende jurisprudentie getoond.

  • Geen resultaten gevonden voor de door u opgegeven zoek termen.
  •